Vuurproef
Vuurproef
De dominicaan Institoris (Heinrich Kramer) werd in 1482 als inquisiteur in het diocees Bazel aangesteld, maar hij slaagde er tot zijn ongenoegen niet altijd in om met succes heksen op te sporen en te vervolgen. Hij stuitte steeds op verzet van magistraten die geloofden dat hekserij niet echt bestond. Omdat Institorus niet langer tijdens zijn optredens gehinderd wenste te worden door geestelijken en leken drong hij aan op de pauselijke bul. Ondanks de bul werd Institoris nog steeds gedwarsboomd door bisschoppelijke rechters. Daarom schreef hij de Heksenhamer, Malleus Maleficarium, in 1486: een handleiding over de manier waarop heksenprocessen uitgevoerd dienden te worden. Als mede-auteur werd Jacobus Sprenger genoemd. Sprengers naam werd aan het boek verbonden omdat door zijn groot kerkelijk gezag het gewicht van het boek verhoogd werd. Waarschijnlijk heeft hij er geen woord toe bijgedragen. Hij was zelfs een tegenstander van Institoris.
De Malleus Maleficarum bestaat uit drie delen. Het eerste deel wil bewijzen dat hekserij wel degelijk bestaat (om zo alle ongelovige tegenstand die Institoris ondervond te ondermijnen). Zo haalt Institoris de volgende uitspraak aan uit de Glossen op de Decretalen: Iemand die beweert dat er geen heksen bestaan, kan geëxcommuniceerd worden omdat hij of zij zich openlijk als ketter heeft gemanifesteerd.
Het tweede deel gaat in op de verschillende vormen van hekserij. Er wordt geschreven: Er zijn zes manieren waarop heksen schade kunnen berokkenen aan mensen: door bij een man een waanzinnige liefde voor een vrouw op te wekken of vice versa, door haat of afgunst bij iemand te zaaien, door beheksing van het voortplantingsvermogen of abortus op te wekken, door organen aan te tasten, door iemand van het leven te beroven, en door iemand van zijn zinnen te beroven.
Het derde deel beschrijft hoe heksen herkend, voorgeleid en berecht kunnen worden. Hier wordt ook gesteld dat het té gedreven verdedigen van een beschuldigde erop wijst dat de verdediger onder invloed is van een heks of zelf een heks is. Er staat ook: Geen gelovige mag, op straffe van verbanning en verbeurdverklaring van zijn bezittingen, iets met hen te maken hebben. Hierdoor werd iedere kritiek op de Heksenhamer en iedere verdediging van een beschuldigde een gevaarlijke zaak.
Institoris was een zeer fanatieke vrouwenhater. In zijn ogen was de vrouw de bron van al het kwaad. Om de verdorvenheid, het slechte geheugen of het zwakke geloof van vrouwen te bewijzen, verwees hij onder meer naar Eva, Circe en Cleopatra wegens hun slechte invloed op achtereenvolgens Adam, Odysseus' manschappen en Julius Caesar. Het hele boek staat vol met vrouwonvriendelijke uitspraken en citaten van toonaangevende mannen om zijn gelijk ‘wetenschappelijk te onderbouwen’. Zijn gedrevenheid om alle heksen op de brandstapel te doen belanden kwam voort uit zijn hartgrondige vrouwenhaat.
De Heksenhamer werd het belangrijkste handboek, er werden meer dan 30.000 exemplaren van gedrukt. In Nederland had het boek eerst een beperkte invloed. Er werd getwijfeld aan de extreme denkbeelden. Pas in de loop van de 16e eeuw werden de ideeën overgenomen.
In 1532 wordt hekserij ook in het wereldlijk strafrecht opgenomen. In de Carolina van Keizer Karel V staat dat personen die toverij plegen, gearresteerd en gefolterd mogen worden en gestraft volgens de ernst van de zaak. Ketterse heksen verdienden de brandstapel.
Met de Ordonnantie op de styl crimineel uit 1570 kwam er eenduidige wetgeving. De ordonnantie opteerde voor een veralgemening van de extra-ordinaire procedure om een snelle rechtsgang te verzekeren. De rechten van de verdediging werden enorm beperkt, omdat de bewijslast van ‘gedachtenmisdaden’ moeilijk was en hekserij de ernstigste misdaad denkbaar was, waren ongeoorloofde methodes gerechtvaardigd. De verdachte had geen recht op een advocaat, op een schriftelijk debat, geen mogelijkheid tot bezwaar maken tegen getuigen of recht op beroep. pijnbankOndervraging moest binnen 24 uur na de arrestatie plaatsvinden, tortuur was gerechtvaardigd zolang er geen permanente of zichtbare lichamelijke schade werd toegebracht. Voordat een bekentenis rechtsgeldig was, moest die na minimaal 24 uur buiten de folterkamer herhaald worden. De zogenaamde ‘vrijwillige bekentenis’.
Er werd een groot verschil gemaakt tussen toverij en hekserij. Pas als er toverij werd gepleegd in naam van de duivel, als de misdaden een demonologisch karakter hadden, was er sprake van hekserij. Om deze demonische betrekking te kunnen bewijzen was een bekentenis nodig. Zonder bekentenis geen vuurdood, dan werd de verdachte veroordeeld wegens toverij, waar veel mildere straffen voor stonden. De straffen varieerden van een boete, bidden om vergiffenis, een bedevaart, aan de schandpaal tentoongesteld worden, excommunicatie en inbeslagneming van alle goederen, tot lichamelijke bestraffingen als geseling, stokslagen, het doorsteken van de tong, brandmerking, hechtenis, dood door wurging of ophanging.
In 1592 werden alle gegevens uit kerkelijke en wereldlijke teksten geïntegreerd in de Ordonnantie van Filips II. Het hekserijdelict en de repressie ervan werden definitief beschreven. Het kwaad moest uitgeroeid worden…